-
1 quality
adj. kwaliteit(s)--------n. kwaliteit; aard, eigenschap, goede eigenschap, karakteristiek; karakter, natuur; goede kwaliteit[ kwollətie] 〈meervoud: qualities〉1 kwaliteit ⇒ deugd, capaciteit2 eigenschap ⇒ kenmerk, karakteristiek♦voorbeelden:quality of life • leefbaarheid, kwaliteit van het bestaanhave the quality of gaining people's confidence • het vermogen bezitten het vertrouwen van de mensen te winnenin the quality of President • in de hoedanigheid van PresidentII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; ook attributief〉1 kwaliteit ⇒ waarde, gehalte♦voorbeelden:quality newspaper • kwaliteitskranthigh/low quality wood • hout van goede/slechte kwaliteitof poor/good quality • van slechte/goede kwaliteitpeople of quality • mensen van standing
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский